Zuidas is mijn achtertuin. Wanneer ik na het eten borden, glazen en bestek in een afwasteiltje kiep, sta ik eerste rang aan de bouwput van wat de ‘internationale toplocatie’ van Amsterdam moet worden. In de toekomst zullen hier zo’n 20.000 mensen wonen, 80.000 mensen werken en 30.000 studenten onderwijs volgen. Aan ambitie geen gebrek, zullen we maar zeggen.
De afgelopen jaren heb ik de achtertuin zien veranderen. Op de plek waar nu de laatste hand wordt gelegd aan een torenhoog appartementencomplex, groeide maïs. Er scharrelde een varken rond en er stond een hotel waar insecten logeerden. Er was een tennisbaan – en er was een tijd dat we het ons konden veroorloven op een maandagmorgen te gaan tennissen.
Op de plek waar nu de laatste hand wordt gelegd aan een torenhoog appartementencomplex, groeide maïs
Van die idylle is nu niet veel meer over. Pal voor mijn neus wachten tientallen ramen op jonge yuppen die vanuit hun living genieten van het ‘fenomenale uitzicht op de altijd dynamische stad’. Ja, waar groot gebouwd wordt, wordt groot gepraat. Een imposante skyline van woon- en werktorens ontneemt me de stralen van de avondzon en aan het bakstenen plein staat een grotemensenhotel waar je gemiddeld 300 euro neertelt voor de nacht.
En de kranen hijsen door. Steen na steen, kozijn na kozijn, balustrade na balustrade. De stad rijst de hoogte in, maar hoe hoog is hoog genoeg? Ik zoek de menselijke maat in die kolossen vol lege vensters, maar verdenk ze vooral van anonimiteit. En ik vraag me af: kunnen die 130.000 mensen elkaar hier straks vinden? Men steekt het hoofd hier op Zuidas toch meestal diep in de kraag en loopt met flinke pas. Omdat de meeting begint, omdat de trein vertrekt, omdat het waait.
Ik zoek de menselijke maat in die kolossen vol lege vensters
Mijn afwassop wordt heet, warm, lauw. Dan zie ik haar. Op het balkon van het appartement hier tegenover manifesteert de menselijke maat zich in een vrouw, een moeder. Heen-en-weer duwt ze haar kinderwagen over de luttele meters balkon. In de weken die volgen zie ik haar dagelijks lopen. Onderworpen aan de wil van een baby die zijn eigen ritme bepaalt.
De vrouw, de baby, misschien voelen ze zich machteloos; in de dynamiek van hun nieuwe kleine wereld moeten ook zij elkaar nog vinden. Vanachter de anonimiteit van mijn eigen keukenraam fluister ik hen moed in.
Op een dag blijft het balkon leeg.
Zuidas bouwt gestaag verder.